Dodemanskamer

Dodemanskamer laat zich in eerste instantie lezen als een epische vertelling, als het relaas van een odyssee. De mythe van die tocht ontwikkelt zich binnenin een voorbijglijdend fresco, het fel zinderende behang van een era die nog maar net een wereldkrijg had overleefd. In tweede instantie is Dodemanskamer de captatie van een mythisch Vlaanderen - met daarin de broeierige, zwarte, hilarante, surreël aandoende zielen van die gouw - ten tijde van Boudewijns eerste kroonjaren. Wie dieper delft en achter het (picareske?) plaatwerk van het vertelsel, van de draad van het verhaal terechtkomt, zal zich onder meer kunnen vermeien in knipogen, verwijzingen, citaten, 'literatuurwerelden' - want dit boek gaat uiteraard over schrijven, over de moraal van het schrijvende beest, 'het schrijversbeest', over de gelaagdheid der taal, het gebruik van die gelaagdheid, de suggestieve kracht en hoe het gebruik van 'verschillende talen en stijlen' onlosmakelijk verbonden moet zijn - un mariage imparfait jusqu'à la mort - met de honderden dunne adertjes waarin de verscheidenheid der emoties wordt gepompt. Verder heeft dit boek op alle fronten te maken met de queeste, de Bildungsroman (weliswaar met nogal averechtse initiatie-rituelen), de groteske, met het getal der visioenen van het fin-de-siècle, met apocalyptiek, mystiek, verlangen, magie, heidendom, devotie, allegorie, bloedwrede zuiverheid en (zelf)vernietiging. In laatste instantie heeft Dodemanskamer alles te maken met de tijd waarin wij heden ten dage leven en met de kabbala van Pjeroo Roobjee's demonen. Hierover uitleg geven is niet mogelijk. Sommige geheimen zijn van het graf en moeten daar blijven. Aan de lezer om via de lectuur wilde vermoedens in zich te voelen opkomen.

Uitgeverij Kritak, Leuven

ISBN 90 6303 509 8